Zo voelt het leven als je EB hebt
Classificatie van EB
- Herziening van de classificatie 2020: samenvatting
- Classificatie van EB in het kort
- 1. Classificatie van klassieke epidermolysis bullosa (EB)
- 2. Classificatie van andere aandoeningen met huidfragiliteit
- Een beetje geschiedenis en bronnen
- Consensusmeeting 2014: oude benamingen verdwijnen
De kennis over EB en de pathogenese (= hoe de ziekte ontstaat) is de laatste decennia sterk toegenomen.
Herziening van de classificatie 2020: samenvatting
Epidermolysis Bullosa (EB) is een groep van zeldzame genetische aandoeningen met een abnormaal fragiele huid. Er zijn veel verschillende types; sommige zijn mild, terwijl andere invaliderend of zelfs dodelijk kunnen zijn. Door de vooruitgang in de wetenschap worden er steeds nieuwe typen herkend. Om het nog verwarrender te maken, zijn er in de loop der jaren verschillende namen gebruikt voor hetzelfde type, waardoor het voor patiënten en professionals moeilijk is om deze aandoeningen te begrijpen en erover te leren.
Een internationale groep van EB-deskundigen komt ongeveer om de zes jaar bijeen. Zij herzien de terminologie in het licht van de wetenschappelijke vooruitgang, om de namen van de ziekten zinvoller en relevanter te maken. In deze laatste versie wordt het "uienschil"-systeem toegepast, waarbij de diagnose van EB in lagen wordt benaderd: blaarniveau, klinische kenmerken, overervingspatroon en genetische mutatie.
De traditionele EB-categorieën - simplex, junctioneel, dystrofisch en Kindler EB - blijven behouden, met kleine wijzigingen. In het verleden werden de aandoeningen vaak vernoemd naar de artsen die ze het eerst beschreven, maar deze "eponiemen" zijn nu allemaal verdwenen, behalve Kindler.
Blaren zijn het kenmerk van EB, maar andere aandoeningen waarbij de kwetsbaarheid van de huid tot uiting komt in pellende huid, erosies of schilfering kunnen ook ernstige problemen veroorzaken voor patiënten. De nieuwe classificatie kent twee hoofdcategorieën EB: "Klassieke EB" en "Andere aandoeningen met huidfragiliteit". De expertengroep wil deze "EB-gerelateerde" aandoeningen onder de EB-paraplu houden, zodat alle patiënten met een kwetsbare huid baat kunnen hebben bij behandelingen voor EB.
Deze nieuwe EB-classificatie zal nuttig zijn voor patiënten, zorgverleners en wetenschappers.
Classificatie van EB in het kort
De klassieke EB wordt onderverdeeld in vier hoofdtypen, op basis van de plaats in de huid waar de blaren ontstaan. Ongeveer 20% van de EB-gevallen is dystrofisch (DEB), 10% junctioneel (JEB), en 70% simplex (EBS); het Kindler-syndroom is zeer zeldzaam. De genetische fouten bij EB leiden tot defecten in huideiwitten die ervoor moeten zorgen dat de buitenste huidlaag (epidermis of opperhuid) aan de diepere laag (dermis of lederhuid) hecht. Sommige typen EB worden dominant overgeërfd, andere recessief. Er zijn meer dan 30 klinische subtypen.
Een aandoening die 'EB acquisita' wordt genoemd en die ernstig is en qua symptomen lijkt op RDEB, wordt niet geclassificeerd als EB, omdat het een auto-immuunziekte tegen collageen VII is en niet kan worden behandeld zoals erfelijke EB.
Dystrofische EB (DEB) | Junctionele EB (JEB) | EB Simplex (EBS) | Kindler syndroom |
Mutaties in: |
Mutaties in: LAMA3, LAMB3 en LAMC2 COL17A1 ITGA6, ITGB4, ITGA3 |
Mutaties in: KRT5 en KRT14 (75%) PLEC KLHL24 DST EXPH5 CD151 |
Mutaties in: FERMT1 |
recessief of dominant | recessief | Meestal dominant maar soms ook recessief | recessief |
Blaren in de dermis (onderste huidlaag) | Ernstige blaarvorming in het basale membraan | Blaarvorming in de epidermis (opperhuid) | Blaren in verschillende huidlagen |
Een 11-tal klinische subtypen | Een 8-tal klinische subtypen | 70% van alle EB-gevallen Loslating boven het het basale membraan |
Ook slijmvliezen aangetast Lichtgevoeligheid Zeer zeldzaam |
1. Classificatie van klassieke epidermolysis bullosa (EB)
Niveau van splijting van de huid | EB-type | Overerving | Gemuteerde genen | Betrokken eiwitten |
Intra-epidermaal (binnen de epidermis of opperhuid) | EB Simplex | dominant | KRT5, KRT14 | Keratine 5, keratine 14 |
PLEC | Plectine | |||
KLHL24 | Kelch-like member 24 | |||
recessief | KRT5, KRT14 | Keratine 5, keratine 14 | ||
DST | BP230 | |||
EXPH5 | Exophiline 5 | |||
PLEC | Plectine | |||
CD151 (syn. TSPAN24) | CD151 antigen (syn. tetraspanin 24) | |||
Junctioneel (ter hoogte van het basale membraan) | Junctionele EB | recessief | LAMA3, LAMB3, LAMC2 | Laminine 332 |
COL17A1 | Collageen type XVII | |||
ITGA6, ITGB4 | Integrine alfa6 beta4 | |||
ITGA3 | Integrine alfa3 subunit | |||
Dermaal (binnen de dermis of lederhuid) | Dystrofische EB | dominant | COL7A1 | Collageen type VII |
recessief | COL7A1 | Collageen type VII | ||
Gemengd | Kindler EB | recessief | FERMT1 (syn. KIND1) | Fermitine family homolog 1 (syn. kindlin-1) |
2. Classificatie van andere aandoeningen met huidfragiliteit
Niveau van splijting van de huid | Benaming | Overerving | gemuteerde genen | betrokken eiwitten |
Intra-epidermaal |
Peeling skin disorders | recessief | TGM5, CSTA, CTSTA, CTSB, SERPINB8, FLG2, CDSN, CAST, DSG1b, SPINKS | Transgluaminase 5, Cystatine A, Cathepsine B, Serpine protease inhibitor 8, Filaggrine 2, Corneodesmosine, Calpastatine, Desmogleine 1, LEKT1 |
Intra-epidermaal |
Erosive skin fragility disorders |
recessief |
DSP, JUP, PKP1, DSC3, DSG3 |
Desmoplakine, Plakoglobine, Plakophiline 1, Desmocoline 3, Desmogleine 3 |
Intra-epidermaal |
Hyperkeratotic disorders with skin fragility: Keratinophatic ichtyoses | dominant | KRT1, KRT10, KRT2 | Keratine 1, 10, 2 |
recessief | KRT10 | Keratine 10 | ||
Intra-epidermaal | Hyperkeratotic disorders with skin fragility : Pachyonychia congenita | dominant | KRT6A, KRT6B, KRT6C, KRT16, KRT17 | Keratine 6A, 6B, 6C, 16, 17 |
Dermaal |
Syndromic connective tissue disorder with skin fragility | recessief |
PLOD3 |
Lysyl hydroxylase 3 |
Een beetje geschiedenis en bronnen
De eerste genen die coderen voor huideiwitten maar defect zijn bij EB, werden ontdekt in het begin van de jaren 1990. Er zijn nu 20 genen geïdentificeerd waarvan mutaties gekend zijn die EB veroorzaken. Daarnaast zijn er nog meer ‘modifier’ - genen die de ernst van de symptomen beïnvloeden. Al deze genen vormen mogelijke doelwitten voor therapie, symptoomverlichting en diagnostiek. Toch zijn er veel mensen met symptomen die doen denken aan EB, maar bij wie nog geen mutaties gevonden zijn in bekende EB-genen.
De leden van EB-ResNet herzien regelmatig de classificatie van EB op basis van uitgebreide klinische en moleculaire kennis. De resultaten van de 2019 consensusmeeting werden gepubliceerd op 4 februari 2020: Has, C et al.: Consensus reclassification of inherited epidermolysis bullosa and other disorders with skin fragility. The British journal of dermatology, 10.1111/bjd.18921. 4 feb. 2020, doi:10.1111/bjd.18921:
Meer lezen? https://www.eb-researchnetwork.org/research/what-is-eb/
Consensusmeeting 2014: oude benamingen verdwijnen
Sinds de laatste consensus (publicatie maart 2014) werden de namen van sommige subtypes gewijzigd.
De onderverdeling in vier hoofdtypen blijft ongewijzigd: EB simplex (EBS), junctionele EB (JEB), dystrofische EB (DEB) en Kindler syndroom.
Sommige subtypes werden vroeger genoemd naar de onderzoekers die het type hadden ontdekt. In de nieuwe classificatie zijn deze eponiemen verwijderd.
Voor de patiënt verandert er uiteraard niets. Alleen de naam van het subytpe is nu anders.
Oude naam | Nieuwe naam |
---|---|
EBS Weber Cockayne | EBS localised |
EBS Koebner | EBS generalised intermediate |
EBS Dowling Meara | EBS generalised severe |
JEB Herlitz | JEB generalised severe |
JEB non-Herlitz | JEB generalised intermediate |
DDEB Cockayne-Touraine & Pasini | DDEB generalised |
RDEB Hallopeau-Siemens | RDEB generalised severe |
RDEB non-Hallopeau-Siemens | RDEB generalised intermediate |
Publicaties
Schrijf je in op onze nieuwsbrief
Blijf op de hoogte van het laatste nieuws over Debra Belgium!